‘Een theologische polemiek met de moderniteit zonder de moderne mens af te schrijven’, Areopagus, blad van de subfaculteit Godgeleerdheid Utrecht, Jrg. 10.2 (2006), 16-18.


Door Leo Mietus


Op vrijdag 21 april 2006 promoveerde Leo Mietus, docent aan het Seminarium van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland, aan de Theologische Universiteit te Kampen op een proefschrift dat de titel draagt: Gunning en de theosofie. Een onderzoek naar de receptie van de christelijke theosofie in het werk van J.H. Gunning Jr van 1863-1876. De promotor was prof. dr. G.W. Neven, de copromotor dr. A. de Lange. In het proefschrift wordt onderzocht hoe de bekende negentiende eeuwse theoloog J.H. Gunning Jr. gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde christelijke theosofie, een stroming die tussen 1600 en 1875 vooral invloed heeft gehad in Duitsland en verbonden is met de naam van J. Böhme.



Kunt u in hoofdlijnen iets vertellen over Gunning en de christelijke theosofie?


Gunning werd geboren in 1829. Hij was een zoon van een Hervormde predikant. Gunnings jeugd speelt zich af in Leeuwarden en hij groeit op in de tijd van de Restauratie. Na Napoleon en de eerste golf van de Verlichting met haar kritiek op de bijbel en de kerk, herstelt men zoveel mogelijk in Europa de oude tradities. Ondertussen gaat de modernisering van de Europese cultuur en wetenschap gewoon door. In de politiek blijkt dit halverwege de negentiende eeuw tot grote veranderingen te leiden. In ons eigen land gebeurt dat in 1848 als Thorbecke het parlementaire stelsels doorvoert en de adel niet meer automatisch in de Eerste Kamer zit. Vanaf die tijd is er ook in de cultuur van alles aan de hand en begint met zich steeds meer openlijk los te maken van de kerk en het christendom.

Toen Gunning in 1846 in Utrecht ging studeren was daar net de jonge C.W. Opzoomer als hoogleraar aangetreden. Opzoomer brak met de christelijke gedachten over God als persoon en hij verwierp de gedachte dat God wonderen verricht.  Zijn moderne theologie was echter nog niet zo radicaal, dat hij helemaal brak met het christendom en hij bleef vasthouden aan de gedachte dat de mens na de dood een proces van vervolmaking doormaakt. Zijn leerling A. Pierson, die ongeveer gelijk met Gunning theologie had gestudeerd, brak in 1865 met de halfslachtigheid van de moderne theologie. De gedachte dat Jezus gekomen was om ons mensen te redden en ieder persoonlijk een toekomst te geven in het Rijk van zijn Vader vond hij wel een mooie en ontroerende gedachte, maar kon niet anders dan een inbeelding zijn. Pierson meende dat ‘God’ alleen maar handelt door de natuurwetten en dat er voor de enkele mens geen toekomst is voorbij het graf.

Deze ontwikkeling in het hart van de moderne theologie had grote invloed op Gunning. Hij wilde het gesprek blijven voeren met zijn moderne, wetenschappelijke tijdgenoten, die het christendom als een verouderde en achterhaalde zaak beschouwden. Maar hoe moest hij dat doen? Gunning ontdekte in deze periode een Duitse stroming die pretendeerde een antwoord te hebben op de moderniteit. Dit is de zogenaamde christelijke theosofie, een stroming die rond 1600 in Duitsland ontstaat en vooral verbonden is met het werk van J. Böhme, een eenvoudige schoenmaker, die een verlichtingservaring had en een buitengewoon productieve schrijver was. Recent onderzoek maakt duidelijk dat Böhme die het begin van de dertigjarige oorlog meemaakte, in zijn geschriften reageert op de verschrikkingen van de oorlog en inziet hoe desastreus het fanatisme van de toenmalige politieke en kerkelijke leiders was. De duisternis van zijn tijd verbindt hij met een idee over een donkere, demonische grond, een macht die in de  natuur openbaar is geworden door een val. De mens moet die macht overwinnen door ‘gelatenheid’ (dus niet door fanatisme) en zijn rust zoeken bij God. Het denken van Böhme heeft in Duitsland een enorme invloed gehad, vooral in de eerste helft van de negentiende eeuw. Wijsgeren als Hegel en Schelling namen gedachten van Böhme op en dachten na over de natuur en de geschiedenis. Zij kregen door Böhme oog voor het destructieve in de natuur en de geschiedenis en meenden dat God zelf door de natuur en de geschiedenis heen tot volmaaktheid komt. Een andere tijdgenoot Franz von Baader verwierp deze uitleg van Böhme. God is eeuwig volmaakt, maar de mens leeft in een onnatuurlijke toestand door een val. In God is het duister voortdurend overwonnen en daarom is God ook persoon. Hij is voortdurend zichzelf, handelende, liefde, heiligheid.

Gunning vond in het denken van von Baader en zijn leerlingen aangrijpingspunten om heel anders over de natuur te denken dan zijn tijdgenoten deden en het christelijk geloof te verantwoorden voor de ontwikkelden van zijn tijd. Gunning vond dit buitengewoon belangrijk: het christelijk geloof moet en kan zich verantwoorden temidden van de moderne wetenschappen en cultuur. Het moet zich niet in een isolement terugtrekken. In feite is Gunning aan dit uitgangspunt zijn hele leven trouw gebleven, ook al neemt hij later wat meer afstand van de christelijke theosofie en moet hij ook zelf steeds meer constateren dat geloof en wetenschap/cultuur steeds verder uit elkaar komen te liggen.



Wat heeft u – in positieve zin – het meest geraakt en geboeid in zijn theologie?


Het meest geraakt heeft me Gunnings moed om op de Areopagus van zijn tijd het christelijk geloof te willen verantwoorden, terwijl de mensen aan wie hij verwant was in ontwikkeling en kennis, het geloof steeds meer begonnen te verwerpen. Wat me ook aanspreekt is dat Gunning zich niet terugtrekt uit de cultuur van zijn tijd en dat hij nadenkt over de principes die ten grondslag liggen aan de richting die de cultuur en de wetenschap gaat. Gunnings pretenties waren echter wel erg hoog. Hij meende dat de principes van de christelijke theosofie de grondslag legden voor een wetenschap die de werkelijkheid beter kon verklaren dan de moderne wetenschap.

Door mijn studie kwam ik er op een gegeven moment achter dat er in de filosofie weer oog komt voor enkele denkers uit de stroming van de christelijke theosofie. In het tijdvak van het postmodernisme durven sommigen het kennelijk aan om opnieuw het gesprek te voeren over de grondslagen van onze moderne cultuur. Van groot belang is het werk van de Duitse filosoof P. Koslowski, die sinds kort aan de VU doceert. Ook de jonge Belgische theoloog en wijsgeer J. Geldhof beweegt zich op dit gebied. Hij heeft in 2005 enkele artikelen geschreven over de pogingen van Schelling en von Baader om in gesprek te komen over de grondslag van onze moderne cultuur: de denkende mens die de wereld en ‘God’ naar zijn wetenschappelijk inzicht construeert. In die cultuur leven wij nog steeds, al is de huidige golf van emotionaliteit ook een reactie op de al te sterke rationalistische inslag van onze cultuur. Maar de gedachte dat wij de dingen logisch ‘denken’ en dat God dan eigenlijk niet levend, liefhebbend en handelend kan zijn of anders dan wij ‘denken’, zit heel diep. Gunning heeft me dus indirect ook op het spoor gezet van nieuwe ontwikkeling in onze cultuur.



Heeft de 19e eeuwse theoloog Gunning actualiteit voor mensen uit de 21e eeuw?


Gunnings actualiteit zit vooral in zijn poging om een theologische polemiek te voeren met de moderniteit zonder de modern denkende mens af te schrijven. Zijn actualiteit zit ook in zijn gedurfde poging om laatste vragen te stellen en niet krampachtig vast te houden aan een historisch-letterlijke uitleg van de bijbel. Wij zullen Gunnings theosofische bijbeluitleg nu niet meer voor onze rekening willen nemen, maar het blijft wel opmerkelijk dat hij het Genesis-verhaal een mythe durfde noemen, hoewel hij daarmee geen afbreuk wilde doen aan de diepe waarheden uit dit verhaal over de mens die geschapen is naar het beeld Gods.

Tijdens de promotie werd door de oppositie vooral gewezen op de zelfverloochening en de rol van het kwaad. Dr. A. de Lange, mijn copromotor, heeft duidelijk gemaakt hoe belangrijk de zelfverloochening in het leven en werk van Gunning is. Het gaat daarbij om zelfverloochening als een actieve daad, een bewuste aanvaarding van het lijden en moeilijke omstandigheden.

Gunning durfde het ook aan om de vraag van het kwaad en God onder ogen te zien. Onder invloed van de theosofie verdedigt hij de gedachte dat er in God iets van kwaad is (een donkere grond), maar dat het kwade zich in God nooit openbaart, omdat Hij het eeuwig in zichzelf overwint. Dergelijke gedachten zijn ook nu weer actueel en worden bijvoorbeeld door een theoloog als Ph.L. Krijger, die vorig jaar aan de VU promoveerde over het onderwerp De tragiek van de schepping opnieuw aan de orde gesteld.

Wat mij zelf in Gunnings denken aanspreekt is zijn denken over de verheerlijking van mens en wereld. De moderne wetenschap kan ons eigenlijk niet meer vertellen dan dat er ooit een uitdoven van de zon zal zijn, elk perspectief op een hogere toestand van mens en wereld (vrederijk) is wetenschappelijk gezien weggevallen. Gunning doorbreekt deze fixatie op de natuur zoals zij nu is en houdt de hoop levend op een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Daar speelt natuurlijk ook iets van mijn achtergrond in mee, want Vrije Evangelischen hechten aan ‘toekomst’. Bij Gunning kun je trouwens zien dat het christelijk geloof en de christelijke hoop verbonden zijn met grote diepgang en moed. Hij durft ongebaande wegen te gaan. Wat dat betreft is zijn leven en werken in overeenstemming met de wapenspreuk die in de familie Gunning in ere wordt gehouden: vérité sans peur!