‘Wat stormen gaan over Nederland’, J.H. Gunning Jr. en het spiritisme van E. van Calcar en D.P.M. Huet,  DNK 82 (2015), 52-57.1



Gunnings lezing over het spiritisme

Op 2 maart 1882 vond er in Den Haag een bijeenkomst plaats, die de aandacht trok. Een talrijk gehoor had zich verzameld om te luisteren naar een voordracht van de destijds bekende Haagse predikant Johannes Hermanus Gunning Jr. Hij hield een toespraak over het onderwerp Het Spiritisme beoordeeld volgens de Heilige Schrift. In het dagblad Het Vaderland stond een paar dagen later een lovend artikel over ‘deze hoogst belangrijke, door allen met gespannen aandacht gevolgde en ten slotte warm toegejuichte voordracht,’ zoals de krant schreef.2

Gunning begon zijn referaat met een verwijzing naar Goethes Faust. Hij kende dit werk goed en had er een boekje over geschreven.3 De verslaggever van Het Vaderland schreef: ‘Met een aanhaling uit Göthe’s Faust, deze nl., waar Faust, moedeloos geworden door den tragen gang en de onzekere uitkomsten van zijn wetenschappelijke onderzoekingen, zich aan de magie overgeeft, deed spr. uitkomen, hoe de zucht naar snel genieten, welke Faust bezielde, ook onzen tijd kenmerkt. Het loterijspel in zijn verschillende vormen b.v., is een bewijs, dat men zich snel, op eens, wil vermeesteren van datgene, wat naar Gods wil slechts langzaam, door arbeid en inspanning van krachten is te verkrijgen.’4 Met deze inzet maakte Gunning duidelijk dat het spiritisme een tijdsverschijnsel was dat samenhing met een veranderende cultuur, zoals ook het ‘loterijspel’ daarvan een symptoom was. Gunning had daarbij vooral moeite met de ‘oppervlakkigheid’ die hij bespeurde in de beschrijving van de geestmanifestaties, zoals hij ook bezwaar maakte tegen een in zijn ogen ‘oppervlakkige’ revivalprediking.  


Gunning en Van Calcar

In Den Haag was in die tijd de christen-spiritiste Elise van Calcar actief.5 Zij was een bekende schrijfster. In 1855 was zij door de jonge predikant Gunning verdedigd tegen een aanval op haar werk in het prestigieuze, literaire tijdschrift De Gids.6 Gunning waardeerde haar boeken over het fröbel- of kleuteronderwijs, maar haar spiritistische activiteiten keurde hij nadrukkelijk af. Van Calcar zelf was er echter van overtuigd dat met het spiritisme of spiritualisme – een term die zij liever gebruikte – een nieuw geestelijk tijdperk was aangebroken, dat aan het christendom ten goede kon komen. Ze wilde zich ervoor inzetten dat het in haar ogen ten onrechte verketterde spiritualisme beter begrepen zou worden. Daartoe schreef ze tal van artikelen in het door haar geredigeerde tijdschrift Op de grenzen van twee werelden en met dat doel publiceerde zij in 1882 het boek Emanuel Swedenborg, de ziener. 7 Swedenborg was een achttiende eeuwse Zweedse geleerde, die uitvoerig geschreven had over zijn ervaringen met geesten in het hiernamaals. Van Calcar herkende zich in Swedenborgs missie en zag diens optreden als een voorbode van een ‘nieuwe tijd’, die gekenmerkt zou worden door openbaringen uit de geestelijke wereld. Ze achtte Swedenborg zelfs ‘de evenknie, zoo niet de meerdere, van Aristoteles, Plato, Newton, Kepler, Herschel en Bacon.’8


Gunning over Emanuel Swedenborg in De Gids

Nog in datzelfde jaar 1882 ontving Gunning van de redactie van De Gids het verzoek om een recensie te schrijven over Van Calcars boek. Vermoedelijk was zijn optreden in Den Haag de reden waarom hij daarvoor uitgenodigd werd. Een beetje ironisch was het wel. De als orthodox bekend staande Gunning ging publiceren in het liberale tijdschrift De Gids, waarin men over het algemeen weinig op had met het orthodoxe geloof.

Gunning vermeed in zijn artikel neerbuigende kritiek op Elise van Calcar, maar stak zijn kritiek op Swedenborg niet onder stoelen of banken. Swedenborgs optreden was volgens Gunning het gevolg geweest van de ontwikkelingen in zijn tijd. In reactie op het koel-verstandelijke was men zijn heil gaan zoeken in het zwoel-sentimentele. Op het terrein van het paranormale leidde dit tot een ‘min of meer fantastische neertrekking van het bovenaardse tot de kring van het zichtbare.’9  De hemel werd als het ware neergetrokken naar de aarde.


Om zijn kritiek te staven wijst Gunning op de beschrijvingen van de huizen en landschappen in de hogere wereld, die een projectie van de huidige wereld schijnen. ‘Zowel in de hogere geestenwereld als in de lagere die wij bewonen, zijn landen met bergen en dalen, steden met paleizen, woningen met huisraad en boeken, kortom alles zoals hier,’ merkt Gunning op, en de dood is ‘slechts een overgang van de ene levenssfeer tot de andere, een zaak van niet meer belang dan het reizen naar een ander werelddeel.’10 Hoe is die opvatting van Swedenborg te verklaren? Volgens Gunning doordat Swedenborg ‘de ernst van de zonde niet kent.’11 Zulke kritiek uitte Gunning vaker.12 Ook in het wijsgerig stelsel van een grote denker als Spinoza vond hij dat de zonde miskend werd. Hij bedoelde dit niet moralistisch alsof Swedenborg en Spinoza geen ernstige en oprechte mensen zouden zijn geweest. Maar zij miskenden volgens hem de ontzagwekkende realiteit van het kwaad, dat een scheiding heeft gebracht tussen hemel en aarde, God en mens. Van dat ernstige inzicht leidt het spiritisme eerder af, meende Gunning, met min of meer oppervlakkige beschrijvingen van het leven na de dood. Bijv. als Elise van Calcar beschrijft hoe Calvijn, die in de hemel eerst geboet heeft voor zijn predestinatieleer, er nu alles aan doet om ‘met miljoenen medestanders de schade te herstellen en de noodlottige gevolgen van zijn leer tegen te gaan.’13 Dan wordt, aldus Gunning, het geestelijke neergetrokken tot onze aardse sfeer.

Gunning wijst Elise van Calcar ook op de kritiek van Immanuel Kant op Swedenborg. Kants opvatting is dat, als de bovennatuurlijke wereld in onze wereld intreedt zoals het spiritisme beweert, zij haar eigenlijke karakter verliest. We projecteren namelijk altijd onze eigen voorstellingen en beelden op de hemel en de hel, waardoor we ze nooit helemaal ‘zuiver’ of ‘objectief’ kunnen zien. Kant werkte zijn kritiek uit in het boek Träume eines Geistersehers, erläutert durch Träume der Metaphysik uit 1766. De speculaties van Swedenborg maakten hem afkerig van de fantastische visioenen en ‘kennis’ die sommige mensen over het bovennatuurlijke menen te kunnen hebben. Hij verwees al die veronderstelde kennis naar het ‘rijk der dromen’. Dat deed Gunning niet, want hij stelde dat er werkelijk contact met geesten mogelijk kon zijn. Maar de platheid van de visioenen bij Swedenborg is wel een gevolg van wat Kant gesignaleerd had. Wij kunnen nooit tot zuivere waarneming van het bovennatuurlijke komen, maar halen het met onze voorstellingen naar ‘beneden’. Volgens Gunning is dat ook de reden waarom de spiritistische lectuur op den duur gaat vervelen. De beschrijvingen van de contacten met geesten zijn te aards, te plat, te veel gericht op de bevrediging van onze eigen behoeften. Hoe anders is dat, schrijft hij, als we de Bijbelse profetieën ter hand nemen of – en hier richt hij zich natuurlijk tot zijn literair onderlegde lezerspubliek in De Gids – als we een tragedie van Aeschylus lezen en ons voorbesef van hogere dingen en het waarachtig nobele gewekt wordt.14 Het spiritisme blijft wat hem betreft steken in het banale, ‘waar theatrale gevoelspronk of opzichtige kleurschakering het ontbreken van gedachten moet vergoeden.’15  


Gunning en Huet

Het zal na deze korte beschrijving van Gunnings artikel niet verrassend zijn, dat hij bezorgd was over de toenemende invloed van het spiritisme in Nederland. Dat was in Gunnings tijd populair en trok de aandacht, zoals ook blijkt uit de boven vermeldde studie van Kees de Kruijter over de Goesse hervormde predikant Dammes Pierre Marie Huet (1827-1895), die in 1885 een fervent verdediger werd van het zgn. ‘christelijk spiritisme’.16 De Kruijter, die op 28 september 2014 overleed, besteedt veel aandacht aan Huets briefwisseling met Elise van Calcar, die in het Letterkundig Museum te Den Haag bewaard wordt. Meer dan vijftig brieven zijn er tussen hen gewisseld en daaruit blijkt dat Van Calcar met name in het begin van Huets spiritistische periode zijn belangrijkste raadgeefster was.

Huet was in protestants Nederland geen onbekende en had al een veelbewogen carrière achter de rug toen hij spiritist werd. Begonnen als predikant in Zuid-Afrika (1856) en schrijver van de spoedig populair geworden Afrikaansche gedichten (1867), werd hij na zijn terugkeer in Nederland (1867) eerst confessioneel en koesterde sympathie voor Abraham Kuyper – die hem in 1873 graag als predikant naar Amsterdam had zien komen, maar Huet bedankte.17 Na een inzinking ging Huet in 1875 op aandringen van Kuyper mee naar Brighton, waar hij een enthousiaste aanhanger werd van de revival, die door het Amerikaanse echtpaar Robert Pearsall Smith (1827-1898) en Hannah Withall Smith (1832-1911) geleid werd.18 Na de revival gingen de wegen van Huet en Kuyper uiteen, omdat Huet zich volgens Kuyper steeds meer als een ‘Weslyaan’ ontpopte en als gevolg daarvan de calvinistische verkiezingsleer fel bestreed, terwijl Kuyper deze leer juist benadrukte als ‘hart der kerk’.  

Gunning was geen geestverwant van Huet en de opwekkingspredikers, die vanaf 1875  in het hele land conferenties organiseerden ‘tot opwekking van het geestelijk leven’ en die meestal afkomstig waren uit de kring van de Vrije Evangelische Gemeenten. Maar hij had Huet en de zijnen nooit scherp veroordeeld zoals Kuyper. In september 1875 trad Gunning zelfs op tijdens een opwekkingsconferentie in Neerbosch bij Nijmegen. Onverwacht was hij daar aangekondigd als spreker. Bij die gelegenheid had hij iets gezegd over zijn bezwaren tegen het revivalisme, maar ook gesproken over zijn verbondenheid met de opwekkingspredikers in het geloof.19


Het was daarom voor hem en vele anderen een schok, toen bekend werd dat Huet zich had ingelaten met het spiritisme. We proeven daar nog iets van in een brief, die Gunning ontving van Isaac Capadose, zoon van de bekende Abraham. Deze schreef Gunning op 10 okt. 1885 vanuit het Engelse Albury: ‘Wat stormen gaan over Nederland! Arme Huët, ook al meêgesleept door zoo schrikkelijke dwaling en naar ik vrees anderen meesleepende, hij vroeger zoo week, en tegen geen stormloop bestand, nu juist pal staande en tegen al zijn vroegere vrienden handhavende wat hij als openbaring van God aanneemt.’20 Huet was vijf jaar intensief betrokken bij het spiritisme, al ging hij geleidelijk aan meer zijn eigen weg en nam hij afstand van Elise van Calcar. In 1890 kwam het tot een definitieve breuk toen Huet vlak vóór een spiritistisch congres in Amsterdam, waar hij zou optreden, volledig afstand nam van zijn spiritualistische opvattingen. Van Calcar verweet hem dat hij teveel op eigen houtje in contact was getreden met geesten en zich te weinig een geduldige leerling had getoond.21 Met Huet verloor zij een belangrijke medestander die afkomstig was uit het orthodoxe milieu. Andere predikanten die spiritist waren, hadden meestal een moderne of vrijzinnige achtergrond.

De brieven die Gunning en Huet in deze periode wisselden, zijn niet bewaard gebleven. Wel is bekend dat Gunning in 1895 gesproken heeft bij het graf van Huet. Hij zei toen over hem: ‘hier staan wij bij de groeve van een man, die zich zijn leven lang volkomen consequent is gebleven, want bij al zijn veranderingen en slingeringen heeft hij den Heere Jezus onverwrikt en standvastig liefgehad.’22 Daaruit spreekt Gunnings respect voor Huet, die ondanks al zijn ‘wisselingen’ een oprecht mens was gebleven en die zichzelf niet had ontzien toen hij zich openlijk afwendde van het spiritisme. Gunning geloofde dat de kerk op zulke personen gebouwd wordt.


Slot

In het boek van De Kruijter is met veel zorg beschreven wat er in Goes omging tijdens Huets ‘spiritistische periode’. Met name door zijn aandacht voor Huets briefwisseling met Van Calcar heeft hij een bijdrage geleverd aan meer inzicht in de motieven die deze predikant ertoe brachten om zich aan te sluiten bij het spiritisme. Huet zag zijn ‘christelijk spiritisme’ vooral als een vorm van zielzorg en hij vond dat er in de kerk veel te weinig aandacht was voor dit soort fenomenen. Hij kreeg in zijn Goesse gemeente te maken met een echtpaar, waarvan de vrouw leed onder geestverschijningen. Huet heeft later toen er in Goes een tuchtprocedure dreigde, beweerd dat hij niet zelf het spiritisme had gezocht.23 Dat Huet aanvankelijk, net als Elise van Calcar, dacht dat het spiritisme een diepere vervulling van het christendom kon zijn, paste in een tijd toen de kerk en het geloof voor velen actueel waren. Onder invloed van de moderne richting was het geloof in de lichamelijke opstanding en een leven na de dood minder vanzelfsprekend geworden dan in vroegere eeuwen het geval was geweest. De ervaringen van mediums leken de godsdienstkritiek te weerspreken en konden zoals Huet bijv. beweerde het geloof in de Bijbelse wonderverhalen versterken. Het opzettelijk verbinden van (orthodox) christendom en spiritisme bleek echter een doodlopende weg zoals Gunning direct al zag en Huet na vijf jaar. Ook Huet erkende toen dat het verkeer met ‘geesten’ voor een christen ongeoorloofd was en hij oordeelde dat het spiritisme zoals hij het had leren kennen niets anders was ‘als een miskennen, een overbodig maken, een verloochenen van Christus als de Weg, de Waarheid en het Leven’.24  




Noten

1 Bewerking van een referaat gehouden op 16 mei 2014 te Goes bij de presentatie van Kees de Kruijter, Zoeker naar waarheid en zekerheid. Dominee D.P.M. Huet als opwekkingsprediker en ‘christen-spiritist’ (Velp: Brochureeks Bond van Vrije Evangelische Gemeenten, 2014, Nr. 40). Zie verder over dit boek de recensie van L. Winkeler in dit nummer van DNK. Ik dank dr. G.J. van Klinken voor zijn feedback op eerdere versies van deze bijdrage.

2 Zie Het Vaderland 14 (06.03.1882) No. 55, tweede blad. Zie over het spiritisme: D. Jansen, Op zoek naar nieuwe zekerheid. Negentiende-eeuwse protestanten en het spiritisme (Meppel: Krips Repro, 1994) diss.; zie ook D. Jansen, ‘Teekenen des tijds.Tweemaandelijksch tijdschrift in vrijzinnig godsdienstigen geest (1899-1919)’, DNK (01.12.1999), 11vv. M. Greuter, ‘Op de grenzen van twee werelden: onderzoek en ervaring op het gebied van het hogere leven. Een verkenning van Elise van Calcar-Schiotlings bronnen. MA-thesis UvA, 2011.

3 J.H. Gunning Jr., Goethe’s Faust. Eene studie (Amsterdam: H.J. van Kesteren & Co., 1872). Dit werk zal opnieuw verschijnen in het derde deel van Gunnings Verzameld Werk.

4  Het Vaderland 14 (06.03.15), No. 55.

5   Zie over Van Calcar: Jansen, Op zoek naar nieuwe zekerheid, 204-215.

6  Zie J.H. Gunning Jr. Het evangelie en het gezellig verkeer (Tevens antikritiek op eene beoordeeling van Mevr. van Calcar’s “Evangeline,” door den Heer van Limburg Brouwer in “De Gids” Mei 1855) (Utrecht: Kemink en Zoon, 1855).

7  E. van Calcar, Emanuel Swedenborg, de ziener (’s-Gravenhage: H.C. van Calcar, 1882).

8  Van Calcar, Emanuel Swedenborg, de ziener, 43.

9 J.H. Gunning Jr. ‘Emanuel Swedenborg’, De Gids 46 (1882.4), 127. Dit artikel zal opnieuw verschijnen in het derde deel van Gunnings Verzameld Werk.

10  Gunning, ‘Emanuel Swedenborg’, 133.

11  Gunning, ‘Emanuel Swedenborg’, t.a.p.

12  Zie bijv. Gunning, Goethe’s Faust, 6.

13  Gunning, ‘Emanuel Swedenborg’, 139 (voetnoot).

14 Aeschylus (525-456 v. Chr.) was een van de belangrijkste Atheense tragediedichters. Gunning noemde in zijn artikel de Orestie, zie ‘Emanuel Swedenborg’, 145.

15  Zie Gunning, ‘Emanuel Swedenborg’, 144v.

16  Zie over D.P.M. Huet: Biografisch Lexicon, dl. 2, 263vv.; Jansen, Op zoek naar nieuwe zekerheid, 215-221; C. Dekker, Gereformeerd en evangelisch enz. (Kampen: J.H. Kok, 1992), 475v.

17  Zie De Kruijter, Zoeker naar waarheid en zekerheid, 15vv. In 1867 werd Huet reizend predikant van de in 1864 opgerichtte Confessionele Vereniging. Deze vereniging ijverde voor eerbiediging van de belijdenisgeschriften in de Nederlandse Hervormde Kerk en wilde het synodebestuur verplichten het modernistische ‘ongeloof’ te weren. Zie over de geschiedenis van deze vereniging J. Roelevink en J.D. Wassenaar (red.), Belijdend onderweg. Confessionele Vereniging 1864-2014 (Zoetermeer: Boekencentrum, 2014), 11-129.

18  Zie over deze opwekking, H. Krabbendam, ‘Reacties in de Nederlandse pers op Moody, Sankey en Pearsall Smith, 1874-1878’, DNK (01.05.1991), 46-54.

19  Zie Zondagsblad van de Standaard 4 (5 sept. 1875), ingezonden stuk van Gunning. Zie ook de brochure Geestelijke opwekking (Revival) van Gunning, die is opgenomen in Verzameld Werk, dl. 1 (Zoetermeer: Boekencentrum, 2012), 443-458.

20  Zie J.H. Gunning J.Hz. e.a., Prof. Dr. J.H. Gunning leven en werken, dl. 3, (Rotterdam: J.M. Bredée, [1924]), 831.

21  Zie De Kruijter, Zoeker naar waarheid en zekerheid, 104v., 114.

22  J.H. Gunning J.Hz., Herinneringen uit mijn leven, (Amsterdam: H.J. Spruyt, 19412), 96.

23 Zie De Kruijter, Zoeker naar waarheid en zekerheid, 69v.

24  Zie De Kruijter, Zoeker naar waarheid en zekerheid, 113v.