VERZAMELD WERK VAN J.H. GUNNING JR. HERUITGEGEVEN
Dr. K. Blei in Noordmans Nieuwsbrief nr.15, maart 2016, blz. 9-12.
Op 10 december 2015 werd in het kerkje van Blauwkapel het derde en laatste deel gepresenteerd van een heruitgave van verzameld werk van J.H.Gunning jr. Gunning (1829-1905) speelde destijds een belangrijke rol in de Nederlandse Hervormde Kerk. Hij was één van grondleggers van de ‘ethische richting’ in die kerk. Dat is die stroming die, geïnspireerd door het Réveil, beklemtoonde dat de waarheid een zaak is van het hart, meer dan van het denken (‘ethisch’ is hier afgeleid van ‘ethos’, gezindheid). Noordmans gaf ooit een scherpe typering. In de theologie gaat men vaak, eensporig, ván de leer (de waarheid) náár het leven (dat is: de toepassing), maar, zei hij, de ethischen zagen de verhouding tussen leer en leven als wederkerig. Zij kenden niet een aan het leven voorafgaande, ‘absolute’ waarheid. Volgens hen (daarin verschilden zij van de orthodoxen) is er ook vanuit het leven een terugwerkende kracht op de leer (op het verstaan van de waarheid). Bij Gunning, evenals bij zijn oudere tijdgenoot D.Chantepie de la Saussaye, is die wederkerigheid tussen leer en leven volop verondersteld.
Blauwkapel, inmiddels vrijwel opgeslokt door het zich uitbreidende Utrecht en te midden van de snelwegen en het voortrazende verkeer met moeite geconserveerd, was in de negentiende eeuw nog een zelfstandig dorp, met een eigen kerkelijke gemeente. Hier begon Gunning als predikant. Hij werkte er van 1854 tot 1857 (later was hij predikant in Hilversum en – van 1861 tot 1882 – in Den Haag; vanaf 1882 was hij hoogleraar, eerst in Amsterdam, naderhand in Leiden). De boekpresentatie had dus plaats op historische grond: waar Gunning zijn eerste preken als predikant heeft gehouden.
Als Leids hoogleraar werd hij de leermeester bij uitstek van Noordmans, toen die (in 1891) in Leiden zijn theologische studie begon. Noordmans heeft hem daar weliswaar maar één jaar meegemaakt: al in 1892 verliet hij Leiden om zijn studie in Utrecht te vervolgen. Maar dat ene jaar heeft veel voor hem betekend. In een terugblik daarop schreef hij: ‘Gunning gekend te hebben is een voorrecht…de indruk is gebleven, levenslang. Met dankbaarheid herinner ik mij wat hij voor ons was; meer nog, wat hij wilde zijn. In die herinnering staat ze onverbleekt: de diepzinnige en vrome rede, waarmee de cursus geopend werd; de lessen die tegelijk Evangeliebediening waren; het ziekenbezoek op de studentenkamer; de toegestoken hand op de studeerkamer van de professor, neen, de beide handen waartussen de mijne genomen werd’. In Blauwkapel zei één van de sprekers: zonder Gunning zou Noordmans niet geworden zijn die hij geworden is.
Deze recente heruitgave van Gunnings verzameld werk verdient alle aandacht. In de drie delen, samen 1950 bladzijden, is niet alles wat Gunning geschreven heeft bijeengebracht. O.a. Gunnings vierdelige Blikken in de openbaring (uit 1866-1869, zijn omvangrijkste werk; hij zelf noemde het: ‘een geheel stelsel van levens- en wereldbeschouwing’) ontbreekt (het is trouwens op het internet te raadplegen). Maar wat wél is opgenomen is representatief voor zijn oeuvre.
Het initiatief tot uitgave is genomen door professor H.W.de Knijff, toenmalig voorzitter van de Stichting Heruitgave Oudere Ethische Theologie (SHOET). De eigenlijke voorbereiding van de uitgave, het verzorgen en van toelichtende aantekeningen voorzien van de teksten, is, onder auspiciën van het Stichtingsbestuur, gedaan door dr. L.Mietus, docent aan het Seminarium van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland. De Stichting, die eerder ook een (eveneens driedelige) uitgave van het werk van Gunnings voorganger en leermeester D.Chantepie de la Saussaye heeft doen verzorgen, zag met deze heruitgave van Gunnings werk haar doel bereikt en heeft zich nu ook opgeheven.
Gunning mengde zich vaak in de kerkelijke discussies. In de eerste twee delen zijn – chronologisch geordend - teksten (boeken, brochures, artikelen) bijeengebracht die hij in dat verband schreef. Deel 1 bestrijkt de jaren van 1856 (het jaar van zijn eerste publicaties) tot 1878, toen hij heftig botste met Abraham Kuyper; in deel 2 staan publicaties van daarna.
De ethischen lieten zich niet vangen in het dilemma tussen orthodoxen en vrijzinnigen. Vrijzinnig waren zij niet, maar voor moderne inzichten sloten zij zich niet af. Van formele belijdenishandhaving en juridische leertuchtuitoefening moesten ze niets hebben. De waarheid, zeiden ze, moet zelf werken in de harten van de mensen; alleen zo kan het tot kerkvernieuwing komen. Vrijzinnigen vonden dit te weinig modern, orthodoxen vonden het te vaag. Kuyper sprak smalend over de ‘halven’. Gunning werd mikpunt van zijn polemiek. Die polemiek bereikte een hoogtepunt toen Gunning, schrijvend over ‘Het leven van Jezus’, de geboorteverhalen uit de evangeliën ‘heilige legenden’ had genoemd (die tekst is opgenomen in deel 1). Al eerder, in een discussie over het bijbelse scheppingsverhaal, had Kuyper Gunning verweten, te tornen aan het ‘onfeilbaar’ Schriftgezag. Gunning diende Kuyper uiteraard van repliek. Hij verweet Kuyper, in diens opkomen voor ‘de onfeilbaarheid van de Schrift’ zich te laten leiden door partijpolitieke motieven; volgens hemzelf kun je van de waarheid geen partijzaak maken. De teksten in deel 1 laten zien hoe Gunning theologiseerde. Markant is zijn Christus de Gekruisigde voor ons en in ons, oorspronkelijk uit 1860. Het kruis, als Christus’ daad van zelfverloochenende liefde, zag hij als er op gericht, in de gelovige een ‘herhaling van Golgotha’ te bewerken: de gelovige wordt bereid, zich ook zelf te offeren, voor de medemens.
In 1882 werd Gunning kerkelijk hoogleraar te Amsterdam; hij doceerde er dogmatiek. In 1889 werd hij staatshoogleraar te Leiden; daar was hij werkzaam tot zijn emeritaat in 1899. Zijn oorspronkelijke Leidse leeropdracht betrof de godsdienstwijsbegeerte, maar zijn opvatting dat de ware godsdienstwijsbegeerte alleen vanuit christelijk geloofsstandpunt kan worden beoefend botste spoedig met de in de nieuwe onderwijswet beoogde invulling van het vak. Hij kon de godsdienstwijsbegeerte inwisselen voor het vak ‘geschiedenis van de leer aangaande God’. Daarbij ging nu zijn hoofdaandacht uit naar de verhouding tussen christelijk geloof en ‘neutrale’ wetenschap. Bovendien ging hij zich steeds meer – ook: samen met Ph.J.Hoedemaker - inzetten voor vernieuwing van de Hervormde Kerk in belijdende (niet: confessionalistische!) zin. Zijn visie op de kerk als wezenlijk in Christus één, levend van wat de kerk te boven gaat, deed hem niet de ‘onzichtbare kerk’ tegen de zichtbare uitspelen. Integendeel: het werd zijn steeds krachtiger overtuiging dat juist de zichtbare kerk ernaar moest streven, aan dit wezenlijke te beantwoorden. Noordmans werd later mede door deze kerkvisie geïnspireerd tot zijn eigen Kerkopbouw-werk. - Teksten uit deze jaren vinden wij in deel 2.
Gunning had ook literaire belangstelling; wilde aanvankelijk zelfs in die richting promoveren. Daarvan is het niet gekomen (evenmin trouwens als van promotie op een theologisch onderwerp – ook in dat opzicht lijkt Noordmans op hem!). Maar zijn belangstelling voor literatuur, en voor cultuur en filosofie in het algemeen, bleef. Hij wilde de literatuur vanuit christelijk oogpunt beoordelen en, omgekeerd, met behulp van de letteren ‘evangeliseren’. Hij was ervan overtuigd dat studie van de grote literatuur de humaniteit bevordert en achtte dat belangrijk. Daarnaast zocht hij het gesprek met de filosofie. Deel 3 bevat, weer: chronologisch gerangschikt, teksten die in dit verband zijn ontstaan, en wel: uit Gunnings gehele actieve periode, vanaf 1856. De scheiding tussen kerkelijk-theologische teksten enerzijds, literaire en filosofische teksten anderzijds is overigens niet scherp te trekken. Ook in Gunnings literaire of filosofische teksten klonk zijn theologische inzicht door.
In dit derde deel staan o.a. Gunnings geschriften over Spinoza; zoals de integrale tekst van zijn boek Spinoza en de idee der persoonlijkheid. Gunning schreef dat in 1876, n.a.v. plannen voor een Spinoza-standbeeld in Den Haag. Gunning werd uitgenodigd om deze plannen te ondersteunen, maar wees dat af vanwege zijn bedenkingen tegen Spinoza’s denkbeelden. In enkele ingezonden krantenartikelen zette hij die kort uiteen. Vervolgens kreeg hij het verzoek van uitgeverij Kemink te Utrecht, om zijn Spinoza-visie breder, in boekvorm, uiteen te zetten. - Het was vanwege dit Spinoza-boek dat Gunning aan de Utrechtse faculteit der letteren en wijsbegeerte een eredoctoraat ontving.
Gunning analyseerde Spinoza’s godsbegrip: voor Spinoza is er geen God buiten en tegenover de natuur. Spinoza denkt pantheïstisch: God is niet een ‘Ik’, een eigen persoonlijkheid met eigen gedachten en plannen, maar valt samen met de (onpersoonlijke) natuur, met het natuurlijk gegevene. Bijgevolg had Spinoza, betoogde Gunning, ook geen oog voor de vrije persoonlijkheid van de mens. Voor Gunning liep er een rechte lijn van Spinoza naar staatsabsolutisme. Zijn protest tegen Spinoza-verering was in feite protest tegen een naturalisme – en dus tegen een naturalistische wetenschap – waarvan hij de invloed in de moderne cultuur zag.
Spinoza is ook vandaag ‘in’. Kennelijk past zijn godsidee bij de hedendaagse algemene religiositeit. Maar Spinoza’s populariteit kan ook nu te maken hebben met de doorwerking van een wetenschapsidee waarin alle aandacht uitgaat naar het materiële, met verwaarlozing van het geest-aspect, dus van de menselijke persoonlijkheid. ‘Wij zijn ons brein’, schreef Dick Swaab. Is zo’n boek bestseller, dan is Spinoza misschien niet ver weg. Gunnings boek over Spinoza is ook vandaag lezenswaard. En dat geldt ook en temeer voor het geheel van Gunnings werk, zoals nu representatief heruitgegeven.
Karel Blei
J.H.Gunning Jr., Verzameld Werk, deel 1: 1856-1878; deel 2: 1879-1905; deel 3: 1856-1903, Over denkers en dichters, bezorgd door dr.L.Mietus, Boekencentrum, Zoetermeer 2012-2015, prijs per deel: 59,90 euro